28 april 2014


De achterdeur open trekken en seringen ruiken.

23 april 2014


Op woensdag na het werk naar de minibibliotheek wandelen. Kousen thuis laten, sandalen aantrekken, een stapeltje boeken in mijn armen op de heenweg en een nieuw stapeltje op de terugweg.

21 april 2014




Onderweg naar huis fietsen we door het park, langs het café met het terras.
'Iets drinken?'
'Ok.'
'Ik heb geen boek bij.'
'Ik ook niet.'
'Dan moeten we praten.'

18 april 2014

Als ik van de roltrap op straat stap, ruik ik de vuilkar. Ik hou mijn adem in. Beetje vies. Ik heb net gelezen van Tommy en zijn vader, die vuilnisman is en de sterkste man van het dorp. De geur die hij mee naar huis brengt, gaat zijn kleren niet meer uit, hangt in alle kamers.

Per Petterson, Twee wegen (De Geus, 2014)

11 april 2014

De nieuwe achterburen verbouwen hun huis. Findus is nieuwsgierig en bang tegelijk.
De tram wil niet komen. Er zijn er al drie van nummer zeven geweest en nog geen één van nummer vier. Mensen beginnen te telefoneren naar andere mensen. Ze mopperen. Ze vragen aan elkaar of nummer vier hier passeert. Misschien hebben ze het maar gedroomd. Ik heb het hooguit fris in mijn jas en mijn sjaal in de zon. Ik heb een boek op mijn knieën. Millimeterwerk, denk ik. Het leest nauw. En dat het bijna hypnotiseert. Ik noteer wat in mijn schriftje. Het is bijna jammer als nummer vier de bocht om komt.

10 april 2014

De dokter telt en meet. Twee ogen en tien vingers en een lever. Er is een grafiekje en alle puntjes staan in het midden. Hij zegt perfect en tien op tien. Of het een jongen of een meisje is, vraag ik als hij klaar is met nakijken. Oh, zegt hij, een meisje.
Een meisje.
Ik dacht dat het café een communistisch hol was waar je zonder juiste kleur en wachtwoord niet binnen kwam. Mijn laatste wachtwoord dateert van 1992. Het ging van Moraturi Te Salutant. Het was zomer en we hadden er net een jaar Latijn op zitten. Goed. Ik was nieuwsgierig naar de schrijver die er die avond een podium kreeg en het café bleek geen communistisch hol. Er zaten mensen aan tafeltjes en op bankjes, sommigen hadden grijs en warrig haar, anderen hadden een bril. Iemand had een grote tafel gemaakt van de biljarttafel en er stoelen rond gezet. Aan de wanden hingen A4-tjes en affiches voor muziekavonden en literatuuravonden. Er liep een enthousiaste dichter rond. Ik haalde bier voor mijn lief en cola voor mezelf, er was een systeem met drankkaarten. Ik gaf iemand een gelukte en een niet gelukte zoen en mijn lief zag een ex-collega. Daarna heb ik het hele optreden lang zitten glimlachen. Ik wiebelde wat op mijn stoel want ik zat achterstevoren en toen de schrijver op het podium het bureaulampje aanknipte, scheen het licht fel in mijn ogen. Maar het gaf niet als ik niet naar het podium en de schrijver keek, maar naar de vloer of naar mijn rok die telkens omhoog kroop of naar de anderen of naar iets in mezelf. Want de andere mensen deden dat ook. Ik zag ze luisteren. En soms lachen. Af en toe riep er iemand iets. De enthousiaste dichter aplaudiseerde luid en deed van hoera. Ik noteerde flarden van zinnen in mijn hoofd en een gedicht waar ik naar op zoek moet. Na afloop kocht ik het kleine boekje Oradour. Twee dagen later is het een nieuw lievelingsverhaal.

Elvis Peeters, Oradour (Voetnoot, 2012)