30 november 2013

Mijn lief leest Baltische zielen van Jan Brokken. Hij toont een foto van een beeldschone vrouw die Jean Seberg heet. Nu, in Het huis van de parelvisser van Anne Swärd, lees ik dat ze dood gaat, Jean Seberg, met pillen en in een auto in Parijs. Lo is tien en speelt met Lukas scènes na uit À bout de souffle.

29 november 2013

"Je bestaat alleen voor mij.
Alle andere mensen om je heen zijn er alleen maar voor de schijn."

Op de heenweg gaat mijn fiets kapot. Op de terugweg sta ik een tijdje te kijken naar de snelweg.
Naast me op de bank in het café zit een zwarte hond.

28 november 2013

De theepot kochten we voor 25 kronen van drie blonde jongens die met hun ene tafel de hele rommelmarkt waren.

27 november 2013

De buurman is dood en het huis verkocht. We weten nog niet aan wie en zij weten nog niet dat ze bij het huis twee katten krijgen die jacht maken op hun pimpelmezen.

Op 6 mei 2012 - ik heb het ergens genoteerd - zette de buurman een ladder tegen de muur en begon hij zijn seringenboom te snoeien. Aan de andere kant van het muurtje waren wij in de weer met potten en bakken en bloemen. Hij zaagde takken af en gaf de bloemen aan ons. Grote, witte seringen, in volle bloei. Hij zei dat hij 74 was, nee, hij was mis, hij was 94, van in de oorlog en hij bedoelde die van 14-18. We deden van oei en oh en of hij alleen in het huis woonde. We moesten het vijf keer vragen want hij hoorde niet meer zo goed. Maar ja, hij woonde alleen, zijn vrouw was dood en wat doet een mens anders dan in het huis blijven wonen. Hij zei nog dat ze de grond gekocht hadden van een onderwijzer die in de stad werkte en daar dus ook moest gaan wonen, want ja, zo ging dat toen. De andere huizen stonden hier al toen ze het hunne bouwden. Hij zei ook dat hij niet meer ging hardlopen want dat hij last begon te krijgen van artrose. Rolschaatsen ging wel nog, op het fietspad naast de ring dan en niet op die kasseibaan voor zijn deur, en dat de wegen in zo’n slechte staat zijn.
Dat het niet mag, dat we het daar over eens zijn. Dat het alleen van ons is. Van haar en van mij en van M. en van F. en niet van zomaar een boek van zomaar iemand.

26 november 2013


"You should go in the water as well."
"I'm afraid."
"That's ok. You have to conquer your fears."
De zoon die erbij staat, grijnst.
Pompoen gebakken in olie. Te veel olie genomen. Vinger verbrand.

25 november 2013

"Het is donker maar het raam geeft licht, de lucht is van dat rare bijna geel, ik kijk naar niks, je naam staat op repeat. Ik ben klaarwakker. Ik zie hoe je door de kamer stapte. Hoe je drankjes bracht naar Annika en Lorenzo en ook iets voor jezelf. Ik stond bij Arnoud en ik zag je en toen begon het. Met één gedachte die de dingen in twee sneed. Een heleboel voor. Een heel klein beetje na. Ik dacht: dat ben jij. Ik kende je naam. Tuurlijk kende ik je naam. Iedereen kende je naam en dat je bij Annika en Lorenzo hoorde. Je deed vijf stappen, vier.  Ik zag je gaan, het was voorzichtig zijn, met die drankjes in je handen. Je benen, je armen, die nette bloes uit je broek, die nette schoenen en hoe je iets zei waar Annika en Lorenzo om moesten lachen. Lorenzo nam de glazen van je aan en ik keek naar je gezicht. Je deed iets van een zucht en een lach en je wenkbrauwen gingen vrolijk omhoog. Die had ik nooit eerder gezien. Ze waren niet mooi en niet mis. Ze waren er gewoon. En ik wou weten wie je was. Plots wil ik weten wie je bent."
"Sommige mensen weten niet / dat onder de straat / het strand begint."
Jaap Robben, De nacht krekelt (De Geus, 2009)

Ik ga naar Permeke voor een film, een cd, gedichten en een verhaal. Die vervelende trap naar boven is een grapje waar ik altijd om moet lachen. De koffie op het plein blijkt uit Stockholm te komen (uit de mini-koffiebar op Södermalm waar G. en ik door die andere koffiezaak in de stad naartoe gestuurd waren en waar we eerst in een mini-hoek binnen zaten en daarna aan een mini-tafeltje buiten). Ik praat een beetje met de man van de zaak. Dat hij nog nooit in Stockholm geweest was. Dat hij daar eens naartoe moet. Onderweg naar huis is het licht helemaal nieuw geworden.

24 november 2013

Ze zitten in het hoekje van het café. Zij is Nederlands, hij Vlaams. Ze praten over dingen die goed gaan, en dingen die moeilijk gaan en moeilijk uit te leggen zijn. Ze zijn enthousiast, ze hebben het gezellig. Ik stel me voor dat ze elkaar lang geleden (laten we zeggen bijna 15 jaar) hebben leren kennen, dat ze elkaar even gekend hebben (laten we zeggen op een Erasmusjaar) en daarna lang niet meer. Ik stel me voor dat ze weer afgesproken hebben, toevallig onderweg, het café ligt vlakbij het station. Ze blijven langer in het café dan ik. Ik stel me voor dat zij plots op staat, ze moet weg, een trein halen naar verder. Ik weet niet wanneer ze elkaar weer zullen zien.

(Of / bimbom / andersom.)
De zon schijnt een beetje.
De kleine kat is een beetje wakker (de grote niet).
De boekenbijlage is plezierig (noteer: iets over taal, iets over Poolzomer, iets over The New York Review of Books, iets over meneer Amazon).
De muziek speelt.
San Miguel uit lezen.

22 november 2013

Ze zegt dat het haar niet interesseert dat iemand de kamer binnen komt, de deur dicht doet en het licht aan steekt. Dat dat niet de reden is waarom ze leest.


Ik zeg tegen de kapster dat ik het niks zou vinden, elke dag mooi weer. Echt waar. Ik kijk er zelfs bij op, ik doe alsof ik haar aankijk, hoewel dat niet echt kan, zo met een bril op het tafeltje voor mij. Dat het van mij gerust af en toe mag regenen. En flink koud zijn. Zoals het nu hier en daar en bijna sneeuwt, zo is de zon van vorige zomer extra warm.

19 november 2013

Als de tram 's ochtends door het hondenweer rijdt en mijn lijf stijf staat van een volle to do-lijst, weet ik niet dat ik 's avonds in de schemering met Zullen we een bos beginnen? op schoot zal zitten wachten op een nieuwe tram, dat er blije handtekeningen in het boek zullen staan, en dat ik weer zal weten hoe een gedicht lezen soms voelt.

11 november 2013

Ik weet niet of het door het boek komt (A monster calls, Patrick Ness en Siobhan Dowd, 4 sterren op Goodreads) dat de dag plots ophoudt beloftevol te zijn. Hij wordt, ik word ontoegankelijk en onwillig. Ik lees die woorden bij Oek de Jong, als hij in De wonderen van de heilbot (straks 5 sterren op Goodreads) schrijft over depressie. Niet willen, niet kunnen, niet verbonden zijn. Het mooie en het vreemde is dat zijn boek mij weer verbindt met de dag.

10 november 2013

Ik ga naar het Platin Moretus Museum omdat ik de Index, de affiche uit 1500-en-nog die er in de boekenwinkel hangt, opnieuw wil zien. Het is een herfstdag met hagel en regen en af en toe het gouden randje van de zon. Na het museum loop ik langs de Schelde tot aan de Suikerrui. Daar volg ik de stroom toeristen naar de Groenplaats. Ik vind dat leuk, die stroom toeristen. Ik vind het leuk hoe ze afschuwelijke souvenirwinkels binnen gaan, en hoe ze zich laten fotograferen voor de kathedraal of bij een enorme frietzak. Ik volg hen zo'n afschuwelijke souvenirwinkel in en bekijk de I love Antwerp-sneeuwbollen, maar koop er uiteindelijk geen. Ik ga naar de Groenplaats. Het allerleukste aan rondhangen tussen de toeristen, is er zelf geen zijn. De tram naar mijn eigen huis nemen, naar de sandwiches met preparé en de katten die bedelen om alles behalve brokken van de Delhaize.

9 november 2013

 

's Avonds deed Middelburg het licht uit en werd het pikkedonker (en levensgevaarlijk) op straat, maar kon je wel de sterren zien. In het restaurant ging alles bij kaarslicht. Ik dronk er voor het eerst grappa. De oude, gerijpt op eiken vaten en daardoor iets zachter. Zei het meisje.



Ha die zaterdag.
Een eindje door het park wandelen.
Op de markt een flink stuk parmezaan kopen, iets gaan drinken, de krant lezen, daarna toch geen bloemen kopen maar wel een wafel (en fluo-stiftjes van 11-11-11).
's Middags thuis blijven.

8 november 2013

Dit seizoen is het kwaadste niet, als het in de schemering begint te regenen en ik zonder meer een eindje door de stad stap, als de lichten in de huizen aan gaan en de gordijnen nog even open blijven, als ik het café binnen kom en de kaarsjes al branden en ik een rode wijn bestel en mijn boek uit mijn tas haal.

5 november 2013

's Ochtends stond de tram net lang genoeg stil voor een grijns en een foto. Twee uur later ging op kantoor het licht uit. Ik nam de tram terug, het was gaan regenen, ik kroop in bed.

4 november 2013

Het regent. Ik zit in mijn pyjama aan tafel. De katten spelen (de katten maken elkaar af). In mijn kop thee is het zomer.

2 november 2013

Onderweg (het is zaterdag, we gaan uit, we drinken koffie en daarna nog één, en we lezen onze boeken), onderweg lees ik de column van Bernard De Wulf in De Standaard. Het is Allerzielen vandaag, dus de column gaat over de doden. Een paar uur later koop ik in de Delhaize een pak speculazen van het merk dat mijn grootmoeder altijd in huis had.